Gelijkenissen over het koninkrijk van de hemel
Wat zouden wij hier uit kunnen leren? Er wordt gezaaid op allerhande plekken. Of het zaad wordt ‘opgegeten’. Maar, het eerste belangrijkste wat wij lezen is, ‘er wordt gezaaid’. Ongeacht of een hart er door aangeraakt wordt of niet. Wij mogen zaaien, maar dat onzichtbare groeien, is aan God zelf. Hij geeft de groeikracht van het leven in geloof. Dat geheime proces is voor ons verborgen. Hij alleen kent het hart van de mens. HIJ weet alle verborgen plaatsen van het menselijke hart.
Wij zaaien, en de oogst, als eindresultaat, onder de handen van Jezus, mogen wij binnen halen. Niet alles komt tot volheid, zoals Jezus in de vergelijking ons al verteld. Niet al het zaad wat wij zouden strooien, ontkiemd, of het zaad wordt weg geroofd, of opgegeten. Hoe erg dat ook zou zijn, is dat geheimenis niet aan ons. Laten we ten alle tijden zaaien, het Evangelie van Jezus Christus, en God in Christus doet het wonderlijke, onzichtbare deel, ‘het groeien’. God is verantwoordelijk voor de groei. God zelf in Christus is verantwoordelijk om de harten week te maken om het zaad van het evangelie te laten ontkiemen. Laten wij zaaien en oogsten, dat is onze taak en onze verantwoordelijkheid.
Esther
Ik kwam nog een mooi, bemoedigend stukje tegen op onze computer. Dat wou ik met jullie delen. Het is niet van mij, maar ben er wel door geraakt. Veel leesplezier.
Geen Wonder – wat is
een wonder.
Door Evert Everts
| 1 januari 2008Gebeuren er nog
wonderen? Soms zijn we geneigd te zeggen: ‘vast
wel, op het zendingsveld. Maar niet bij ons, hoor!’ Klopt dat eigenlijk wel?
De geschiedenis van
huiskerken in China bevat veel wonderen. Het aantal gelovigen wordt geschat op
100 miljoen of veel meer. Een bezoeker uit Amerika woonde een conferentie van
kerkelijke leiders bij. In een te kleine ruimte zaten de mensen dik opeen
gepakt in rijen op de grond. Op een zeker moment begon een leider pagina’s uit
een boek te scheuren en uit te delen aan de mensen op de grond.
Tot zijn schrik bleek
het dat de man allemaal stukken uit een bijbel aan het scheuren was. Hij vroeg
wat de reden was van deze vernieling van het Woord van God. Het antwoord sneed
hem door het hart. ‘Er zijn hier ongeveer 150 dominees vandaag’, antwoordde de
man, ‘en maar vijf van ons bezitten een bijbel.’ Nu scheuren we die bijbels in
stukken, zodat iedereen met een deel van de bijbel naar huis kan terugkeren en hij
tenminste een bijbelboek heeft om zijn gemeente te onderwijzen.
De bezoeker zag hoe de
bijbelboeken van hand tot hand gingen. ‘Heb jij het al over Genesis gehad? Nog
niet? Nu, hier heb ik ‘t’. Rats! ‘Is bij jou Lukas al aan de beurt geweest? Dit
is Lukas,’ Rats! Het geluid van het scheuren van bladzijden vulde de ruimte.
Toen begonnen de
leiders hun gast vragen te stellen. ‘Is Jezus
al bekend geworden in andere landen, of kennen we Hem alleen nog maar in
China?’ De man vertelde van de miljoenen gelovigen over heel de wereld. De
kerkleiders slaakten kreten van vreugde. Ze waren zeer onder de indruk te horen
van kerken die vrij waren om samen te komen wanneer ze maar wilden. Ze waren
ondersteboven van het feit dat er personen waren die zelf meerdere bijbels in
hun bezit hadden, en ook nog studieboeken.
Plotseling barstten er
enkelen in tranen uit. ‘Waarom, God, hebt u ons niet zo lief als de geloven in
Europa en Amerika? Waarom kunnen wij niet zulke wonderen meemaken zoals U onder
hen doet?’ De bezoeker kon zijn oren niet geloven. Hij vroeg waarom ze dit
zeiden. Want wat er bij hen in China gebeurde leek toch zo op wat er in de tijd
van de apostelen plaats vond. Er vonden wonderlijke genezingen plaats.
Duizenden kwamen tot geloof in Jezus. Bijna de helft van de dominees hadden
meerdere jaren in de gevangenis doorgebracht omdat ze hun geloof hadden
uitgedragen, en vaak was er in de gevangenis een nieuwe kerk ontstaan. Hoe
konden ze deze wonderen vergelijken met wat de bezoeker had verteld over de
westerse wereld?
De Chinezen waren zeer
verbaasd dat hun gast hen niet begreep. ‘Wat is wonderlijker?’, vroegen ze hem.
‘Dat wij onze bijbels verdelen, hoofdstuk voor hoofdstuk, –of dat jullie ze
hebben per dozijn, en ook nog liedboeken en studiemateriaal? Wat is meer een
wonder: dat chinezen genezen worden met honderden tegelijk en duizenden mensen
kunnen getuigen dat Jezus hen genezen heeft, –of, dat jullie naar de dokter
kunnen gaan wanneer jullie dat nodig hebben? Wat is wonderlijker? Dat wij van
huis tot huis rondgaan om onze diensten te houden, steeds op verschillende
dagen in de week en op wisselende tijdstippen op de dag, –of, dat jullie de
hele dag naar de kerk kunnen gaan, elke dag, en dat niemand er aan denkt om
jullie of jullie dominee te arresteren? Wat is meer een wonder? Dat wij de
gevangenis als ons theologisch trainings instituut zien –of, dat jullie kunnen
studeren in speciale scholen voor hen die geloven in Christus? Wat is
wonderlijker?
Toen was het voor de
bezoeker tijd voor tranen. Hij realiseerde zich dat, wat hij ‘gewoon’ had
gevonden in zijn eigen land, gezien werd als het grootste wonder voor de
meesten in de gelovige en vervolgde wereld.
We moeten maar
voorzichtig te zijn om het woord ‘wonder’ te definiëren. Wat wij ‘gewoon’
vinden is niets minder dan het wonderlijke werk van God. Alleen als we dat
zien, kunnen we dankbaar leven met God en de verantwoordelijkheid nemen die dit
met zich meebrengt.
Kasten vol Liefde.
Je hoeft je huis niet op te poetsen
als je de deur voor Jezus open zet
Hij heeft ieder hoekje gezien
en kent elke verborgen plek.
Laat Hem maar rustig binnen
Al is je huis in slechte staat
Jezus helpt je om het op te knappen
Hij weet hoe het worden gaat.
Van de kelder tot de zolder
kamer, keuken, in iedere kast
weet God wat er is verborgen
Hij ziet zelfs het stof onder de mat.
Als Jezus bij je binnen mag komen
gaat Hij samen met jou aan de slag
kast voor kast en kamer voor kamer
en alleen als het voor jou mag.
Niets zal Hij zo maar openbreken
met geweld of grof geschut
geen enkele deur zal Hij forceren
Hij vult je huis met Liefde, vrede en rust.
Soms moet je huis worden afgebroken
tot de grond toe gelijk gemaakt
met een nieuw fundament van Jezus Christus
weet je dat je huis stevig staat.
Zo bouw je samen aan een prachtige villa
ontstaan door genade, puur en echt
met kasten vol Liefde om uit te delen
aan ieder mens op jouw levensweg.
Auteur: Onbekend.
Geweldige lezing van Juan Carlos Ortiz. Deze lezing is opgenomen in het programma 'Hour of Power'.
Mocht u alleen de lezing willen beluisteren, kunt u het aanklikken welk fragment u bekijken wil.
Nederland ondertiteld. http://www.hourofpower.nl/video/22_februari_2009
Het eeuwige zuigeling schap van de gelovige
Wij kennen
tegenwoordig in de gemeente een verschijnsel dat ik ‘het eeuwige zuigeling
schap van de gelovige’ noem.
Er zijn leden in
onze gemeenten die, hoewel ze al jaren de boodschap hebben gehoord, nog steeds
onveranderde mensen zijn. Voortdurend hebben zij een voorganger nodig om voor
hen te zorgen: hij moet hun luiers verschonen, talkpoeder op hun billetjes doen
en controleren of hun melk niet te heet is. De gemeente van Christus lijkt soms
meer op een ziekenhuis dan op een leger.
Soms houden wij
onszelf voor de gek, omdat wij in aantal toenemen. Wij menen dat dit groei is.
Maar numerieke groei is niet hetzelfde als geestelijke groei.
Vaak merken we die
situatie wel op, maar we weten niet wat we eraan moeten doen.
Wij zeggen tegen
onze mensen: ‘U moet vrucht dragen voor Jezus. U moet meer van Gods goedheid
ervaren. U moet meer liefde hebben, meer vrede.’ Maar van zuigelingen kun je
zulke eigenschappen niet verwachten. Die tref je alleen aan bij volwassenen.
Dit was ook Paulus’
klacht, toen hij een gebrek aan geestelijke groei opmerkte in de gemeente van
Korinte. ‘Jullie zijn nog steeds zuigelingen,’ zei hij.
Aan de Galaten
schreef hij dat hij voor hen opnieuw de weeën van een geboorte moest meemaken.
En de mensen aan wie
de Hebreeënbrief is gericht, behoorden al leermeesters te zijn, maar ze hadden
nog steeds onderwijs in de basisprincipes van het christelijk geloof nodig. Zij
konden alleen maar melk verdragen en geen vast voedsel.
Toen ik een jaar of
acht was, kwam er in onze kerk een voorganger met een mooie baard op bezoek. In
die dagen waren baarden niet zo ‘in’ als tegenwoordig. Ik vond die baard
geweldig. In mijn ogen leek die man dan ook op een prins!
Dus begon ik de Heer
om een baard te vragen. Ik herinner mij dat ik er zelfs een dag voor gevast
heb.
Mijn moeder vroeg:
‘Juan, eet je vandaag niet?’
Ik antwoordde: ‘Nee,
moeder, ik vast.’
‘Maar waarom vast je
dan?’
‘Het is voor iets
wat ik geheim wil houden,’ legde ik uit. De baard kwam niet, hoeveel ik ook bad
en vastte. Maar toen ik zestien was, kreeg ik vanzelf een baard, als gevolg van
natuurlijke groei en ontwikkeling. Ik hoefde er
niet voor te bidden.
In de kerk/gemeente gaat het niet veel anders. Groei komt voort uit leven.
Als wij geestelijk
leven, nemen wij toe in liefde, vreugde, vrede, volharding, zachtmoedigheid en
de andere karaktereigenschappen van Christus. Ze zijn de natuurlijke vrucht van
een geestelijk leven; geen enkele inspanning van ons kan daar iets aan
toevoegen.
Een van de belangrijkste oorzaken waarom wij in de gemeente zo weinig groei zien, is dat wij ons concentreren op begrippen in plaats van op het leven, het leven in Christus.
Wij
zijn ons ervan bewust welke leerstellingen we aanhangen, tot welk theologisch
systeem wij behoren en welke principes we in elk geval dienen vast te houden.
Wat bedoel ik nu
precies, als ik zeg dat wij ‘begrip gericht’ zijn?
Stel dat u mij vraagt: ‘Broeder Ortiz, wilt u ons een Bijbelstudie geven over het begrip vreugde?’ dan zal ik dat uiteraard graag doen.
Ik ga naar mijn
studeerkamer, neem een concordantie van de plank en zoek het woord ‘vreugde’
op. Ik noteer alle verzen waarin het woord vreugde voorkomt. Tjonge, wat zijn
het er veel! Ik kies de teksten die het best passen bij de boodschap die ik wil
brengen en laat de rest achterwege.
Ik heb mijn studie
klaar. Bij de volgende bijeenkomst kom ik binnen en ik zeg: ‘Broeders, wij gaan
het vandaag over vreugde hebben. Het woord vreugde heeft in het Grieks een
andere betekenis dan in onze taal, omdat het Grieks rijker is.
Maar het Hebreeuws
gaat nóg dieper dan het Grieks.
Abraham zei over
vreugde… Jezus zei over vreugde…
Paulus zei over
vreugde… Spurgeon zei over vreugde…’
En de mensen zeggen:
‘Wat een geweldige studie! Dank u wel, broeder.’
Dan merkt iemand op:
‘Deze boodschap over vreugde is geweldig, broeder Ortiz. Kunnen we uw notities
niet krijgen?’ ‘Tuurlijk, we kunnen fotokopieën maken, die u mag hebben.’
Ze vouwen hun
kopieën op, stoppen die in hun Bijbel en vergeten de boodschap.
Maar niemand hééft die vreugde! Ze kennen nu wel het begrip vreugde, maar het léven van vreugde kennen ze niet.
Wat hebt u? Het
begrip? Of Degene die het leven is?
Sommige mensen
lijken te denken dat Petrus ons potlood en papier zal geven, als wij bij de
hemelpoort aankomen.
‘Tien vragen. Als je
er zeven goed hebt, ga je regelrecht de hemel in. Als je er tussen de vier en
zeven goed hebt, ga je naar het vagevuur. Heb je er minder dan vier goed, dan
verdwijn je direct naar de hel.
Eerste vraag. Welke
visie heb je op de doop? Is het besprenkeling, onderdompeling, moet het
gebeuren in de naam van de drie-enige God, of moet je drie keer onder water?
Kruis het goede antwoord aan.’
Wat een probleem! Je
kunt niet afkijken bij iemand naast je, want aan de ene kant staat iemand van
het Leger des Heils en aan de andere kant een katholiek. En jij bent b.v.b.
baptist. Jullie zullen dus alle drie verschillende antwoorden hebben!
Sommige mensen maken
zich erg druk om dit soort zaken en dat brengt ook binnen de kerken
verdeeldheid.
Maar het gaat niet om de juiste manier van dopen. Het gaat er uiteindelijk om of Jezus in je hart leeft. In het Koninkrijk der hemelen bestaan zulke tentamens over de leer niet. Petrus zal daar niet staan met pen en papier. Hij heeft een stethoscoop waarmee hij je hart onderzoekt!
Misschien neem je al
je dogmatische boeken wel mee, om goed voorbereid te zijn op de test.
‘Petrus, waar moet
ik tentamen doen?’
Petrus haalt zijn
stethoscoop uit zijn zak. ‘Tik, tik, tik, tik.’
‘Kom binnen.’
‘Maar hoe staat het
dan met het tentamen?’ ‘Dat zit wel snor. Je hebt het leven; dus hoor je hier.’
Verlossing betekent
dat je van de dood overgaat in het leven.
‘Wij weten, dat wij
overgegaan zijn uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben’ (1
Joh. 3:13). Liefde is de uiting van leven. Maar als iemand niet precies gelooft
zoals jij, groeit er vaak haat in plaats van liefde.
Ik ben niet tegen theologie. Ik beklemtoon alleen dat, als het leven niet in u is, u de best denkbare theologie kunt hebben en toch verloren zijn!
Leerstellingen
hebben hun eigen plaats, maar bepaald niet de allereerste. Die plaats is alleen
voor Jezus. ‘Wie de Zoon heeft, heeft het leven.’ Niet: ‘Wie de juiste dogma’s
heeft, heeft het leven.’ Maar wie de juiste Persoon heeft!
Als wij Hem in ons hart hebben en van daaruit leven, beginnen we geestelijk te groeien. We gaan meer op Hem lijken.
Zijn leven in ons wordt steeds meer zichtbaar in de wijzewaarop we leven.
Paulus zegt dat wij veranderen naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid
tot heerlijkheid, door de Heer die Geest is
(2 Kor. 3:18).
Als uw vreugde
wegsijpelt op het moment dat er problemen komen, moet u een vreugde krijgen die
toeneemt tot ze overstroomt, een vreugde die niet weg geroofd kan worden.
Dan zult u
geestelijk groeien, in liefde, vreugde, vrede en volharding.
Als u vandaag
gemakkelijker kunt liefhebben dan gisteren, dan betekent het dat u gegroeid
bent.
Niet dat u vandaag
per se meer van de leer begrijpt dan gisteren; dat heeft alleen maar met uw
verstand te maken.
Het oude volk Israël
was anders dan andere volken, omdat het Gods volk was. Het was een koninkrijk
van priesters, geleid door de Geest van God, door middel van profeten.
Maar het wilde zijn
zoals andere volken, die koningen hadden om hen voor te gaan in oorlogen.
Het is verdrietig,
maar de kerk is telkens opnieuw bezweken voor de verleiding om zo te worden als
andere religies.
Wat is een religie?
Een religie heeft
een stichter: Mohammed, Boeddha, Confucius, Zoroaster. Wat zo’n stichter heeft
gezegd, wordt in een boek opgeschreven. Als de stichter sterft, laat hij het
boek na. Zijn volgelingen proberen te doen wat erin staat.
De moslims hebben de
Koran. Zij ontlenen hun leerstellingen aan dat boek.
Ons christendom
heeft óók een stichter, Jezus Christus, die lang geleden is gestorven. Wat Hij
onderwees, kwam in de Bijbel te staan. Nu ontlenen wij vaak leerstellingen aan
de Bijbel op een manier alsof Hij net zo dood is als bijvoorbeeld Mohammed.
Daardoor hebben we
christenen die geloven in een vrije wil én mensen die dat niet doen.
We hebben mensen die
geloven in een duizendjarig rijk, en allerlei variaties daarop. Er zijn talloze
verschillende opvattingen, allemaal binnen dezelfde kerk. We hebben onderlinge
strijd en bekogelen elkaar met Bijbelteksten: ‘Lees dát maar eens, of dát.’
We doen vaak alsof
onze ‘stichter’ net zo dood is als de stichters van andere godsdiensten. Op
deze manier brengen wij Christus inderdaad terug tot hun niveau. Wij vinden het
erg dat de moslims Jezus gelijkstellen met Mohammed, maar wij doen precies
hetzelfde! Christus is voor ons toch vaak niet méér dan Mohammed voor de moslims?
Wij zorgen er dus voor dat Jezus ons vandaag niets te zeggen heeft.
Hij kan vandaag
niets doen. Hij is toch weg? We hebben zijn Boek en dat is het dan…
Maar, prijs
de Heer voor het Boek, omdat juist dat Boek, de Bijbel, ons zegt dat Hij leeft!
Het grote verschil
tussen ons en de aanhangers van andere godsdiensten is dat onze ‘grondlegger’
nog leeft en het hoofd van de kerk is.
Het
probleem is alleen dat we Hem niet veel laten doen. Ook al wéten we dat Hij het
hoofd van de kerk is, de realiteit is dat Hij weinig te zeggen heeft, omdat
alles geregeld wordt door onze commissies.
De
kerk/gemeente weet niet wat er moet
gebeuren wanneer de Geest Zich roert. ‘Wat is dit toch?’ vragen wij ons af. ‘We
moeten wel voorzichtig zijn, hoor.’ Er is paniek en er zijn problemen.
Er komt
verdeeldheid. Waarom? Omdat de structuren van de kerk maar al te vaak een
belemmering vormen voor de levende Christus.
Als je een
kerkdienst bijwoont, wordt er vaak gesproken over de Samaritaanse vrouw, of
Zacheüs, of de tien melaatsen, of de vervloeking van de vijgenboom, of Christus
die de storm op het meer van Galilea stilt, of de blinde Bartimeüs, of de
vermenigvuldiging van de broden en de vissen; of alweer over de Samaritaanse
vrouw en Zacheüs en de tien melaatsen; en voor de afwisseling de Samaritaanse
vrouw en Zacheüs… alsof Jezus, sinds Hij stierf, niets meer heeft gedaan!
Ik denk dat Hij Zich
soms knap verveelt als Hij naar onze preken luistert. Ze doen denken aan
begrafenissen, want op begrafenissen hebben we het ook over wat de overledene
heeft gedaan toen hij nog leefde.
Een student die in
onze kerk tot geloof gekomen was, zei eens tegen mij: ‘Broeder Ortiz, de eerste
zes maanden heb ik in de gemeente veel geleerd. Na zes maanden merkte ik dat ik
evenveel wist als alle anderen. Ik wist bijvoorbeeld alles over de wederkomst
van Jezus, de grote verdrukking, de wedergeboorte en de drie-eenheid. Vanaf dat
moment is mijn kennis op hetzelfde peil gebleven.’
Talloze mensen gaan
niet meer naar kerkdiensten, omdat ze zich daar vervelen. Niet omdat de diensten
slecht zijn, maar omdat er zo weinig verandering is. Dezelfde gezangen,
dezelfde boodschap, dezelfde liturgie.
Je moet nogal wat
kunnen verdragen om telkens weer naar dit soort samenkomsten toe te gaan. Dat
geldt ook voor God.
Veel mensen richten zich
op de activiteiten die een gemeente of een kerk ontplooit en niet op Jezus
Christus. We gaan naar een samenkomst, vervolgens naar een Bijbelstudie- avond,
en aansluitend naar een gebedsbijeenkomst.
Ons leven bestaat
zowat uit samenkomsten. Wij meten ons geestelijk welzijn zelfs af aan het
aantal samenkomsten dat we bezoeken. Iemand die alle samenkomsten bezoekt,
geldt als zeer geestelijk. ‘O, hij is een goed christen. Hij ontbreekt op geen
enkele samenkomst.’
Maar als iemand één
of twee zondagen niet komt, zeggen we: ‘Hij glijdt af.’
Ik ben niet tegen
samenkomsten, maar ik vraag me wel af wat er met ons zou gebeuren, als alle
kerken vandaag dichtgingen.
Hoe zou het met ons
christendom gesteld zijn? Nee, de kern van ons christenleven moet Christus zélf
zijn, en niet de samenkomst.
Als wij ons zo
concentreren op ideeën en begrippen, in plaats van op de levende Christus, is
het dan verwonderlijk dat we niet méér groei zien bij Gods volk?
Maar goddank, er
zijn over de hele wereld mensen die geen genoegen nemen met deze gang van
zaken. Ze zijn het moe om te proberen zoals Jezus te leven en zich voortdurend
mislukkelingen te voelen. Ze weten dat ze te weinig liefde en vreugde hebben,
en ze verlangen ernaar Hem beter te leren kennen, opdat ze levende brieven van
Christus zouden mogen worden.
We hebben een nieuwe
generatie christenen nodig, die weet dat de kerk zich richt op een Persóón die
in haar midden woont. Jezus heeft ons niet achtergelaten met een boek en de
woorden: ‘Hier heb je de Bijbel. Probeer erachter te komen wat erin staat, maar
gebruik wel je concordantie en
commentaren. Het
beste ermee!’
Nee, dat heeft Hij
niet gezegd.
‘Zie, waar twee of
drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden’ (Mat. 18:20). Hij
heeft ons niet als wezen achtergelaten. Hijzelf is in ons. ‘Ik laat je niet in
een troosteloze eenzaamheid achter. Ik zelf zal bij je komen. Ik laat niet
alleen een boek achter. Ik ben er zelf, in je hart.’
Wij moeten weten dat
we niet langer ons eigen leven leiden, maar dat Christus ons leven is. We
moeten erkennen dat Hij in ons woont, en dat onze oude mens met Hem gekruisigd
is.
Omdat Hij ons leven
is, hebben we deel aan zijn karakter.
We hoeven niet te
proberen in eigen kracht na te volgen wat de Bijbel over zijn manier van leven
zegt. We hoeven niet te vasten en te bidden voor meer van zijn liefde, vreugde
en vrede. We hoeven alleen maar te weten dat de Auteur van het boek ín ons
woont, en dat Hij ons alles is.
Als wij dat weten,
komt de groei vanzelf. Ons leven verandert, omdat er steeds meer van Christus
zichtbaar wordt.
Alleen deze
openbaring – dat Christus in ons is – kan geestelijke vrucht voortbrengen.
Wij zingen wel eens:
‘Richt uw oog slechts op Jezus.’ In dit boek gaan we ons oog richten op Hem:
Jezus, onze Verlosser, ons leven. Dat geldt voor ons persoonlijk en voor de
gemeente/kerk.
Hij moet het
kloppende hart van de gemeente zijn; van Hem moet haar leven komen.
‘Jezus, wij richten ons oog op U, opdat wij mogen weten dat wij uw leven in ons dragen en wij dat leven leiden door geloof.’
Door Juan Carlos Ortiz
Stil zijn voor
God
Neem eens rust om
bij God te zijn.
Ik hield God
eigenlijk altijd een beetje op een afstand. Ik zocht Hem niet zo vaak om eens
rustig bij te praten. Inmiddels ontmoeten we elkaar juist erg vaak. En niet
even een praatje tussen de bedrijven door, maar we bespreken iedere morgen
gedurende een behoorlijke tijd wezenlijke, diep persoonlijke zaken. Ik heb God
veel beter leren kennen sinds ik ben gaan bidden.
Het is niet de
lange waslijst aan gebedsverhoringen die me in mijn gebedsleven de meeste
voldoening hebben gegeven, hoewel ook dat zeer de moeite waard was. Wat me wel
het meest geholpen heeft, is
mijn sterk verbeterde relatie met God. Toen ik begon te bidden, had ik niet in
de gaten dat dit het gevolg zou zijn.
Mensen die niet bidden, onthouden zichzelf Gods
overwinnende kracht, en het uiteindelijke gevolg is het vertrouwde gevoel van
het te druk hebben, terneergeslagen zijn, uitgebuit of verslagen zijn.
Verrassend genoeg lijken heel veel mensen voor zo'n leven te kiezen. Zorg
ervoor dat u dat niet doet. Niemand zou eigenlijk zo'n leven moeten
leiden. Gebed is de sleutel om Gods
overwinnende kracht in uw leven te gaan ervaren.
Wanneer de Heilige Geest u ertoe leidt meer over het
gebed te leren, begint u aan een geweldig avontuur. Wanneer u groeit in uw
gebedsleven, zal God steeds meer van Zichzelf aan u laten zien en steeds meer
van zijn Geest in uw geest geven. Neem van mij aan dat het een ervaring zal
zijn die u de meeste voldoening geeft bij het bidden- meer zelf dan de
verhoringen van uw gebeden.
Gemeenschap met God, vertrouwen, vrede, verlossing- dat
zijn maar enkele van de geweldige dingen die u zult ervaren wanneer u leert
bidden.
Laten we ontdekken waar het om gaat bij het bidden en wat
het in uw leven kan doen.
Uit: Fakkel
maart 2001
Zingt Hem ter eer!
Zingt een loflied voor de
Heer!
Hij, zo groot en hoog
verheven,
Hij, de Redder van ons
leven –
Hem komt toe de lof en
eer!
Zingt een danklied voor
de Heer!
Zingt met opgeheven
hoofden.
Hij zal dóén, wat Hij
beloofde:
Hij komt naar de aarde
weer!
Zingt en prijst Hem, want
de Heer
geeft het leven zin en
waarde.
God van hemel, zee en
aarde,
heeft Zich naar ons
toegekeerd.
Zingt een loflied voor de
Heer!
Zingt met blijde jubeltonen.
Hij, de Heer, wil bij ons
wonen!
Zingt een loflied, Hem
ter eer!
Van: Jelly Verwaal
Lukas 23: 40-43, het bekende verhaal van de misdadiger die naast Jezus ook aan het kruis hangt. Zoals we in de andere evangeliën kunnen lezen, deed deze misdadiger eerst ook mee om Jezus te overladen met hoon en bespotting. Totdat er iets in hem gebeurd. In zijn hart. Er is ineens een ommekeer in zijn gedrag.
Hij bestraft de andere misdadiger, "Vreest zelfs u God niet, nu u hetzelfde vonnis ondergaat? En wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf overeenkomstig wat wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan".
Door de eerste zin laat hij zien dat hij in God gelooft, maar ook vreest, zoals hij al uitroept naar de ander. En dan zegt hij tegen Jezus: "Heere, denk aan mij, als U in Uw Koninkrijk gekomen bent".
Wat een ommekeer. Hij laat hier vijf grote punten zien. 1ste, hij gelooft en vreest God, 2de hij beseft zijn zonden, 3de hij gelooft in Jezus, 4de, hij gelooft in een opstanding, en als 5de hij geloofd in Jezus Koninkrijk.
In dit korte stukje staan de fundamenten van het ware geloof. En dan het antwoord van Jezus: "Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn".
Wat toch geweldig, om zo'n antwoord te horen. Het zou mij niet verbazen dat deze misdadiger, ondanks zijn miserabele toestand aan het kruis, de gelukkigste mens is op dat moment.
Geweldige bemoediging. Ooit zal Gods Hemelse stad Jeruzalem neer dalen op de nieuwe aarde. Zo komen hemel en aarde heel dicht bij elkaar. Om bij Jezus te horen, en ooit bij Hem te zijn in eeuwigheid, is toch het paradijs.
Psalm 23
1 De HEER is mijn herder
. Wat een relatie!het ontbreekt mij aan niets.
Wat een verzorging2 Hij laat mij rusten in groene weiden
Wat een vredeen voert mij naar vredig water,
Wat een verfrissing3 Hij geeft mij nieuwe kracht
Wat een genezingen leidt mij langs veilige paden
Wat een leidingtot eer van zijn naam.
Wat een doel4 Al gaat mijn weg
door een donker dal, Wat een beproevingik vrees geen gevaar,
Wat een zekerheidwant u bent bij mij,
Wat een trouwuw stok en uw staf,
zij geven mij moed. Wat een schuilplaats5 U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand, Wat een rustu zalft mijn hoofd met olie,
Wat een heiligingmijn beker vloeit over.
Wat een overvloed6 Geluk en genade volgen mij
Wat een zegenalle dagen van mijn leven,
Wat een tijd7 Ik keer terug in het huis van de HEER
tot in lengte van dagen.
Wat een belofte
Leven uit en met God
(gebed naar Romeinen 12:9-21)HEER, help me alstublieft
om U oprecht lief te hebben,
mijn medemensen te achten
en te eren,
in liefde met hen verbonden
te zijn en help me
om het kwade te haten en
het goede aan te nemen.
HEER, doordring me met Uw
geest,
opdat ik standvastig ben en
U steeds trouw blijf,
in blijde hoop Uw komst
verwacht en
en ik mij door niets van
het gebed laat afbrengen.
HEER, help me om gastvrij,
hulpvaardig en
vredelievend te zijn, dat
ik niemand iets slechts
toe wens en voor mijn
vijanden bid en ieder
persoonlijk in Uw naam kan
zegenen.
HEER, geef me een nederig
hart, opdat ik
niet denk dat ik wijs ben,
of trots en ingebeeld
aan zelfoverschatting en
betweterigheid lijdt
en dat ik me voor kleine
dingen niet te goed voel.
HEER, laat me blij zijn met
de blijden en met
verdrietige mensen huilen,
onrecht nooit met nieuw
onrecht vergelden, maar
erop bedacht zijn om het goede
te doen en voor zover het
aan mij ligt, vrede te bewaren.
HEER, herinner me er steeds
aan dat het Uw zaak is
om me recht te verschaffen
en geef me de kracht
om me nooit door het kwade
te laten overwinnen, maar
al het kwaad in Uw genade
met goedheid te overwinnen.
Karl-Heinz Gries
Gods Boek de Bijbel, Zijn woorden, beloften, zegeningen, wijzen allemaal naar Jezus Christus, die de vervulling is van Gods beloften en het einddoel van ons geloof.
Wij lezen in de Bijbel over onze zonden, daarom heeft ieder mens Gods oordeel nodig. Maar...ook van herstel en Genade door Gods Zoon, Jezus Christus.
Veel wat we lezen in de Bijbel, kunnen wij niet begrijpen, alleen door Gods Heilige Geest krijgen we steeds meer inzicht in het geweldigste Boek, de Bijbel.
We gaan steeds meer zien, wat God en Jezus Christus ons duidelijk willen maken.
De woorden in de Bijbel zijn Gods eigen woorden, Zijn plan met de mensheid, en met u persoonlijk. Over de grootste Redding door Zijn Zoon Jezus Christus, Zijn sterven en opstanding voor de mensheid.
Wij hebben altijd Gods Heilige Geest nodig voor uitleg, en alles wat wij lezen.
Wij worden niet voor niets steeds weer gewaarschuwd voor dwaalleren, die overal om ons heen zijn. Veel zelfbedachte theorieën die de wereld rondgaan. Waardoor de wonderlijke woorden uit Gods Woord, totaal uitgehold worden, en van hun Kracht worden beroofd.
Laten we ons leiden door de Geest van Christus, als wij de Bijbel lezen.
Soms moeten we wachten op antwoorden op vraagstukken. Maar wees niet bang, God zelf op Zijn tijd zal het antwoord geven. Soms zijn we er nog niet klaar voor. Gods Woord, Christus Woord omvat zo veel, dat Hijzelf ons er in leid.
Houd vast aan Jezus onze Heer, Verlosser en Koning, en het zal gegeven worden. Laten we onze ogen altijd gericht houden op Hem, Jezus Christus.
Psalm 32 : 8, geweldige bemoediging, "Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet; Ik raad u; Mijn oog is op u".
Dat mogen wij ons ook eigen maken. In ons leven als ook in het Bijbellezen.
Esther
Dit is met recht een wereldoorlog omdat elke hoek en elk
aspect van ons leven er mee gemoeid is en oorlogsgebied is. De cultuur, de
overheid, justitie, ziekenhuizen, universiteiten en scholen, de zakenwereld en
de entertainment industrie, onze huizen en gezinnen, onze harten en gedachten,
alles is erbij betrokken. Eraan ontsnappen is geen optie, omdat we de wereld
niet kunnen verlaten, waar we nu eenmaal in leven. We kunnen ook ons lichaam
niet verlaten, omdat dat de woning van onze ziel is.
Sommigen hebben geprobeerd om zichzelf van de wereld te
isoleren, in een poging geestelijker te worden. Na eeuwen van felle vervolging,
waarin het Romeinse rijk het christelijk geloof probeerde uit te delgen, gaf
het zich uiteindelijk gewonnen aan het christendom. Veel christenen wisten niet
goed om te gaan met de nieuw verworven vrijheid van godsdienst en probeerden
geestelijke martelaren te worden. Zij isoleerden zichzelf van de wereld en
leefden als kluizenaars.
Simeon was één van de eerste asceten. Hij leefde in de
vierde eeuw. Hij koos ervoor het leven van een herder te leven, in een poging
om een waarachtige geestelijke status te bereiken. Maar het herdersleven vond
hij niet geïsoleerd genoeg en hij besloot als een kluizenaar te gaan leven.
Daarvoor trok hij zich terug in een klooster. Negen jaar lang zette hij geen
voet buiten zijn kamer. Maar nog was hij niet tevreden over de mate van
teruggetrokkenheid en de door hem bereikte geestelijke staat. Hij besloot de
woestijn in te trekken, waar hij een paal neerzette van zo’n 2,5 meter hoogte
om daarop te leven. Maar ook dit bood hem onvoldoende afstand van het kwaad uit
de wereld, dus maakte hij de paal circa 18 meter hoog. Dertig jaar lang leefde
Simeon boven op deze paal, in de hoop dat het zijn ziel goed zou doen.
De apostel Paulus waarschuwde dat dergelijke dingen een
schijn van geestelijkheid hebben, maar in feite waardeloos zijn. Hij
veroordeelde deze “valse nederigheid” en “eigendunkelijke godsdienst”, “met
zijn nederigheid en zijn kastijding van het lichaam”, de houding van “raak
niet, smaak niet, roer niet aan”, als: “zonder enige waarde en slechts dienende
tot bevrediging van het vlees” (Kolossenzen 2:16-23).
Een probleem van
het hart
Onze Heer leert dat onreinheid niet komt door dingen van
buiten, maar vanuit ons eigen hart: “Want uit het hart komen boze
overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige
getuigenissen, godslasteringen. Dat zijn de dingen, die een mens onrein
maken,...” (Matthéüs 15:19). Geen spelonk is afgelegen genoeg, geen paal is
hoog genoeg om te ontsnappen aan de wereld. Het probleem ligt namelijk in elk
menselijk hart. Waar we ook heen gaan, we nemen onze problemen met ons mee. In
feite zijn we zelf onze ergste vijand.
In Romeinen 12:2 staat dat wij niet “gelijkvormig aan
deze wereld moeten worden”. Wereldgelijkvormigheid is elke activiteit zonder
God of die tegen God in gaat. Het is het gebruik (of misbruik) van Gods
prachtige schepping of schepselen voor de bevrediging van de zondige,
egoïstische, gevallen natuur van de mens.
Wereldgelijkvormigheid is de onwil om Gods heerlijkheid
te weerspiegelen, waarvoor we uiteindelijk geschapen zijn.
Wereldgelijkvormigheid maakt het onmogelijk om de zaken vanuit Gods perspectief
te zien. Wereldgelijkvormigheid wil slechts de mens behagen, niet God.
Wereldgelijkvormigheid gaat veel verder dan opzichtige make-up of het obsessief
volgen van de laatste modegrillen van de wereld. Het zijn “de lusten van het
vlees, de lusten van de ogen en een hoogmoedig leven”, het najagen van
gezondheid, rijkdom en geld, roem en comfort, genoegens van het leven en
bezittingen.
Misleiding
In deze strijd tegen wereldgelijkvormigheid moeten we
weten wie de vijand is, hoe deze eruit ziet en waar deze zit.
Wereldgelijkvormigheid kan heel misleidend zijn. Wanneer de wereld zijn ware
natuur laat zien van slavernij, corruptie, perversiteit en misdaad, hebben de
meesten de vijand wel in de gaten. Maar als de vijand verborgen is, zien velen
het gevaar niet, zoals een visser een aantrekkelijk aas gebruikt om de haak in
te verbergen. De wereld belooft ware liefde en veroorzaakt gebroken harten,
gebroken gezinnen en gebroken gezondheid. Socialistische politici beloven de
hemel en veroorzaken hel op aarde. Gokken belooft een fortuin, maar veroorzaakt
een absoluut bankroet. Drugs en alcohol beloven heerlijke gevoelens, maar
veroorzaken verslaving en een miserabel leven.
Wereldgelijkvormigheid heeft meer achting voor het
lichaam dan voor de ziel. Materiële, uiterlijke zaken zijn belangrijker dan de
geestelijke. Wereldgelijkvormigheid moedigt ons aan om in de beste en duurste
kleding gekleed te gaan, de duurste auto’s te rijden, van de nieuwste
technologieën gebruik te maken, de knapste vriend of vriendin te hebben.
Meisjes moeten de modernste outfit hebben en hun haar volgens de nieuwste trend
geknipt en gekapt hebben. Jongens moeten vooral hun lichamen getraind hebben,
veel geld en dure IPhones hebben, ten koste van hun zielen.
Een christen die wereldgelijkvormig is heeft te veel van
Christus om werkelijk van de wereld te kunnen genieten en te veel van de wereld
om zich werkelijk in Christus te kunnen verheugen. We zijn wereldgelijkvormig
als we denken en spreken zoals de wereld, ons kleden, ons gedragen en eruit
zien zoals de wereld.
Leven in het licht
van de eeuwigheid
We moeten meer waarde hechten aan onze zielen dan aan
onze lichamen en de eeuwigheid boven het hier en nu plaatsen. We moeten leren
om God te vrezen, Die ons zal bevrijden van mensenvrees, die ons lam legt. We
moeten leven ter eer van God en voor Zijn goedkeuring en niet de goedkeuring
van mensen zoeken. We moeten meer bezig zijn met het verzamelen van schatten in
de hemel dan het verzamelen van schatten op aarde. We moeten leven in het licht
van de eeuwigheid: “Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en
dit alles zal u bovendien geschonken worden” (Matthëüs 6:33 ).
Materiële dingen zijn op zich niet zondig. Alle dingen
die door God geschapen zijn, zijn goed, zolang we ze met dankbaarheid ontvangen
en gebruiken zoals God het voor ons heeft bedoeld en het in de Bijbel
beschreven staat. Maar onze zondige natuur is geneigd tot het kwade en we zijn
in staat zelfs goede dingen tot onze eigen schade te gebruiken. Voedsel is een
gave van God, maar vraatzucht is een zonde. Wereldgelijkvormigheid kan bijna
alles in het leven verdraaien. We moeten leren om alles te doen tot eer van God.
Geen enkel aspect uit ons leven kan buiten de heerschappij van de Here Jezus.
Onze bezittingen, relaties, familie, opleiding, sport en vrije tijd moeten
onder de heerschappij van de Here Jezus worden gebracht.
In onze dagelijkse beslissingen moeten wij de goede
strijd van het geloof strijden. We kunnen het niet opgeven. De oorlog tegen
wereldgelijkvormigheid is niet slechts een strijd tegen uiterlijke dingen.
Wereldgelijkvormigheid is een geestelijke ziekte van het hart die bevochten
moet worden door het geloof. We hebben hiervoor een nieuw hart nodig en de
kracht van de Heilige Geest die elk aspect van ons leven moet doordringen.
“Want wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade
leed aan zijn ziel? Of wat zal een mens geven in ruil voor zijn leven?”
(Matthéüs 16:26).
De wereld zegt dat we onszelf kunnen rechtvaardigen: “Ik
ben een goed mens! Het is niet mijn fout!” De Bijbel moedigt ons aan om onze
zonden te belijden. De wereld zegt dat we onze zonden moeten bedekken. De Bijbel
zegt: “Zondig niet meer”. De wereld zegt: “Neem wraak!” De Bijbel leert: Doe
restitutie – breng terug, repareer en betaal.
De wereld zegt: “Maak plezier!” Het Woord zegt: “Bekeer
je!” De wereld zegt: “Kom op voor jezelf!” Het Woord zegt: “Verneder jezelf
onder de machtige hand Gods. God biedt weerstand aan de hoogmoedigen, maar Hij
geeft genade aan de nederigen van hart.’’
We hebben een keuze: zoek de goedkeuring, het applaus van
de wereld, of zoek de goedkeuring van God alleen. Doe wat populair is of doe
wat goed is. Zoek je eigen voordeel of zoek het voordeel van anderen. Wees
politiek correct of wees een getuige voor de Waarheid. Neem de brede weg of
neem de smalle weg. Accepteer de mening van de meerderheid of accepteer Gods
Woord. Laat je meedrijven met de grote stroom of neem stelling. Elke beslissing
die we nemen maakt ons meer een inwoner van de hel of de hemel. Leef in het
licht van de eeuwigheid en je zult de strijd winnen tegen
wereldgelijkvormigheid.
“Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt.
In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld
overwonnen.” (Johannes 16:33)
Dr. Peter Hammond
Bron: www.cftnederland.nl
DEEL 2,
Vervolg. Hoe verloren zijn de tien stammen?
door David Baron
De algemene
situatie in de tijd van Christus
Al sinds het gedeeltelijk herstel in de dagen van
Cyrus en zijn opvolgers, zo’n zes eeuwen voor Christus, stonden de nakomelingen
van Abraham niet meer bekend als afzonderlijke stammen, maar als één volk. Dat
neemt niet weg dat de stammen- en geslachtsregisters, met name van de inwoners
van het land tot aan de verwoesting van de tweede Tempel, grotendeels bewaard
waren gebleven.
De overgrote meerderheid bevond zich echter nog in de diaspora, waar zij
talrijke gemeenschappen vormden. Maar waar ze ook verstrooid waren en tot welke
stam ze ook behoorden, Jeruzalem was en bleef voor hen het nationale centrum.
Met uitzondering van diegenen die geassimileerd waren, ervoer de rest van de
verstrooiden zich één met hun broeders in het Heilige Land. Ze kwamen immers uit
hetzelfde nest, hadden hetzelfde fundament, koesterden dezelfde herinneringen
en zagen uit naar dezelfde toekomst. Tijdens de Opgangsfeesten (Pesach,
Pinksteren en het Loofhuttenfeest, red.) maakten velen van hen een
pelgrimstocht naar Jeruzalem. Zo kon Philo aan de Romeinse Keizer Caligula
meedelen dat ‘Jeruzalem niet alleen als hoofdstad van Judea beschouwd moest
worden, maar als het centrum van een natie, verspreid over oneindig veel
plaatsen, die hem bekwame versterking kon leveren voor zijn verdediging’. Onder
de gebieden waar Joden verbleven, rekende hij de eilanden Cyprus en Kandia,
Egypte, Macedonië en Bythinië, alsmede het rijk van de Perzen en de steden in
het Oosten, met uitzondering van Babylon, van waaruit ze toen deels verdreven
waren. Zo wordt bijvoorbeeld in Handelingen 2 meegedeeld dat op de Pinksterdag
(en ongetwijfeld ook op het voorafgaande Paasfeest toen de kruisiging
plaatsvond), vertegenwoordigers uit de diaspora in Jeruzalem aanwezig waren.
Lukas, de auteur van het boek Handelingen, schrijft: “Parthen, Meden,
Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Capadocië, Pontus en Asia,
Phrygië en Pamphylië, Egypte en de streken van Lybië bij Cyrene, en hier
verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, Cretenzen en Arabieren,
wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken” (Hand.
2:9-11).
In het bonte gezelschap van deze kosmopolitische Joden, bevonden zich
vertegenwoordigers van Israëlitische nederzettingen in gebieden waar naartoe ze
zeven eeuwen tevoren door de Assyriërs en Babyloniërs waren weggevoerd. Toch
worden zij allen Joden genoemd en beschouwden zij Jeruzalem als hun
nationale hoofdstad.
Jood en
Israëliet
De namen ‘Jood’ en ‘Israëliet’ zijn dan ook synoniem
sinds de tijd van de ballingschap. Het is on-Bijbels te veronderstellen dat de
aanduiding ‘Jood’ alleen op een biologische afstammeling van Juda betrekking
heeft. Met ‘Jood’ werd iedere nakomeling van Jacob aangeduid die zichzelf
rekende (of gerekend werd) tot het theocratisch Koninkrijk van Juda. Althans,
zij verwachtten de vestiging daarvan door de beloofde ‘Zoon van David’, de
Leeuw uit de stam van Juda. Zijn heerschappij zou zich uitstrekken over ‘alle
stammen des lands’ en ‘van zee tot zee en van de rivier tot het einde der
aarde’ (Zach. 9:10).
Doordat de tien stammen niet langer politiek onafhankelijk waren, werd ‘Jood’
de gebruikelijke naam voor alle Israëlieten die hun identiteit wilden bewaren.
Een identiteit die nauw verbonden was met het koninkrijk van Juda en het huis
van David. De bewering dat leden van de tien stammen nooit Joden genoemd werden
en dat Joden geen Israëlieten zijn, is onjuist. In onze vorige aflevering zagen
we reeds dat niet alleen de ballingen van het zuidelijke koninkrijk van Juda
uit Babel terugkeerden en de naam ‘Joden’ droegen. In het boek Ezra wordt het
overblijfsel slechts acht keer aangeduid als ‘Joden’ en niet minder dan veertig
keer als ‘Israël’. In het boek Nehemia worden ze 11 keer ‘Joden’ genoemd en 22
keer ‘Israël’. In het boek Esther, waar we de periode beschreven vinden die
volgt op die van het gedeeltelijke herstel onder Zerubbabel en Jozua, worden
degenen die in 127 provincies van het Perzische Rijk (inclusief de gebieden van
het oude Assyrië) achterbleven, 45 keer ‘Joden’ genoemd en niet één keer
‘Israël’.
In het Nieuwe Testament wordt hetzelfde volk 174 keer
als ‘Joden’ aangeduid en niet minder dan 75 keer met ‘Israël’.
Aanhangers van bijvoorbeeld de Brits-Israël beweging beweren dat alleen
afstammelingen van de stam Juda Joden zijn. Paulus daarentegen noemt zichzelf
de ene keer ‘een Jood’ en de andere keer ‘een Israëliet’ (Hand. 21:39; Rom.
11:1; 2 Cor. 11:22; Fil.3:5).
Onze Heere was uit het geslacht van David en wat het vlees betreft uit de stam
Juda, ‘een Jood’. Toch staat er dat uit hen (Israëlieten) de Christus is, “Die
is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid!” (Rom. 9:4, 5). Zo was de
gelovige Anna een Jodin in Jeruzalem, maar tegelijk ‘uit de stam Aser’, die
behoorde tot het noordelijke tienstammenrijk (Luk. 2:36).
************************************
De dwaling is groot, vooral als men een geschiedenis van het volk Israël, die al ver achter ons ligt, willen verplaatsen naar de toekomst.
Es.
door David
Baron
In 975 v. Chr. werd onder koning Jerobeam een apart
koninkrijk, bestaande uit tien van de twaalf stammen, opgericht. Haar
250-jarige bestaansgeschiedenis is, op incidentele oplevingen na, een lange,
trieste opsomming van onrechtmatige machtsovernames, anarchie en geloofsafval.
Na veel waarschuwingen en oordelen wordt het tienstammenrijk uiteindelijk in
721 v. Chr. omvergeworpen. De hoofdstad Samaria wordt verwoest en een deel van
de bevolking wordt weggevoerd door de Assyriërs en gedwongen te gaan wonen in
“Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden” (2 Kon.
17:6 en 1 Kron. 5:26). We zetten een aantal feiten op een rij.
1. Na de scheuring bestond het koninkrijk van Juda
niet alleen uit Juda en Benjamin, maar ook uit Levieten die trouw waren
gebleven aan het huis van David en aan het godsdienstige centrum in Jeruzalem.
Zelfs de Levieten die in de noordelijke delen van het land woonden, lieten
alles achter om naar Jeruzalem te komen zoals we kunnen lezen in 2 Kronieken
11:14: “Rechabeam woonde te Jeruzalem, en hij bouwde in Juda vestingsteden … de
priesters en de Levieten echter uit geheel Israël voegden zich uit hun gehele
gebied bij hem, want de Levieten verlieten hun weidegronden en hun bezittingen
en gingen naar Juda en Jeruzalem, omdat Jerobeam en zijn zonen het hun
onmogelijk maakten voor de Here het priesterambt te bekleden”.
2. Behalve Juda, Benjamin en Levi waren er ook velen
uit het tienstammenrijk, die trouw bleven aan de Heere en aan de enige plek die
Hij voor aanbidding op aarde had aangewezen . Onmiddellijk na de opstand kunnen
we lezen dat er “na hen” (d.w.z. naar het voorbeeld van de Levieten) “uit al de
stammen van Israël, zij die hun hart erop gezet hadden de HERE, de God van Israël,
te zoeken, te Jeruzalem zijn gekomen, om aan de HERE, de God hunner vaderen, te
offeren. Zij versterkten het koninkrijk Juda” (2 Kron. 11:16, 17)NBG.
Gedurende de hele periode van het koninkrijk van Israël hebben gelovige
Israëlieten uit de tien stammen zich afgescheiden en aangesloten bij ‘Juda’.
Dit was voornamelijk het geval tijdens perioden van nationale opleving in het
zuidelijk koninkrijk en tijdens de regeringen van koningen die de Heere
vreesden en zochten (zie 2 Kron. 15:9-15).
3. Zoals we al zagen, vond de uiteindelijke
omverwerping van het noordelijk koninkrijk plaats in 721 v. Chr. Wanneer we
lezen dat ‘de koning van Assur Samaria innam en Israël in ballingschap voerde
naar Assur’, moeten we bedenken dat hij niet het hele volk met zich meevoerde,
maar vooral de notabelen en invloedrijken van de natie. Ongetwijfeld bleven
velen in het land achter, zoals ook later het geval was na de omverwerping van
het zuidelijk koninkrijk door de Babyloniërs (zie 2 Kon. 25:12). Als historisch
bewijs hiervoor geldt, dat zo’n 100 jaar na de val van Samaria, tijdens de
regering van koning Josia, een gedeelte van Manasse en Efraïm en ‘een
overblijfsel vanuit geheel Israël’ zich in het land bevinden en bijdragen aan
de inzameling door de Levieten voor de wederopbouw van de Tempel. Ook vierden
zij het Pascha mee tijdens het 18e jaar van de regering van deze
veelbelovende, jonge koning (2 Kron. 35:18). Tegen deze achtergrond moeten we
het zuidelijk koninkrijk van ‘Juda’ zien wanneer ook zij het punt bereiken dat
er, vanwege hun afgoderij en geloofsafval van de levende God, geen herstel meer
mogelijk is (2 Kron. 36:16). Het zuidelijk koninkrijk bestaat op dat moment dus
uit Juda, Benjamin, Levi en ‘een overblijfsel’ uit de andere tien stammen van
Israël. Jeruzalem wordt uiteindelijk in 588 voor Christus door Nebukadnezar
ingenomen, slechts 133 jaar na de verovering van Samaria door de Assyriërs. Ondertussen
wordt het Assyrische Rijk opgevolgd door het Babylonische Rijk. Babel, dat bij
tijden reeds als hoofdstad van het koninkrijk fungeerde, nam de plaats in van
Ninevé. Toch was de regio waar Nebukadnezar nu over regeerde dezelfde als
waarover Salmanezer en Sargon regeerden, zij het met een iets uitgebreider
territorium (zie 2 Kon. 23:29, waar de koning van Babel de koning van Assur
wordt genoemd).
De stammen
tijdens de ballingschap weer bijeen
De exacte verblijfplaats van de ballingen uit het
zuidelijke koninkrijk wordt niet genoemd. De Schrift verklaart dat de drie
verschillende groepen van ballingen door Nebukadnezar worden meegenomen ‘naar
Babel’. De eerste groep tijdens de regering van Jojakim in 606 v. Chr., de
tweede tijdens de regering van Joachin in 599 voor Christus en de derde groep
bij de uiteindelijke omverwerping van Jeruzalem tijdens de regering van koning Zedekia
in 588 v. Chr. (zie 2 Kon. 24 en 25; Dan. 1). Babel staat niet
alleen voor de stad Babel, maar ook voor het hele land waartoe de grondgebieden
van het Assyrische Rijk behoorden alsmede de koloniën van ballingen, die vanuit
het noordelijk koninkrijk van ‘Israël’ kwamen. Zo zien we bijvoorbeeld
Ezechiël, als één van de 10.000 ballingen, die door Nebukadnezar tezamen met
Joachin was meegenomen, bij de rivier Chabor in Gozan. Dat is één van de
gebieden waar de ballingen van de tien stammen meer dan een eeuw geleden door
de Assyriërs waren gebracht. Met de gevangenneming kwam er een einde aan de
verdeeldheid en rivaliteit tussen ‘Juda’ en ‘Israël’. Leden van alle stammen
zagen gezamenlijk uit naar het beloofde nationale herstel onder het huis van
David en met Sion als geestelijk centrum. Joël, Amos, Hosea en de andere
profeten tot aan de val van Samaria hadden hen die hoop voorgehouden. Die lotsverbondenheid en
hoop bevorderde de eenheid onder het volk. De Geschriften van Jeremia, Ezechiël
en Daniël, die profeteerden tijdens de ballingschap, geven ons een indruk van
de gezamenlijke hoop die onder de leden van de twee koninkrijken leefde. De
meest treffende profetie hierover vinden we in Ezechiël 37:15-28.
De gezamenlijke
terugkeer naar het land
Sinds de eerste groep ballingen in het jaar 606 v.Chr.
door Nebukadnezar naar Babylon waren weggevoerd, waren er precies 70 jaren
verlopen. We lezen in Ezra 1:1-3: “In het eerste jaar van Kores, de koning van
Perzië, wekte de HERE … de geest van Kores, de koning van Perzië, op, om door
zijn gehele koninkrijk (!), ook in geschrifte, deze oproep te doen
uitgaan: Zo zegt Kores, de koning van Perzië: alle koninkrijken der aarde heeft
de HERE, de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een
huis te bouwen in Jeruzalem, in Juda. Wie nu onder u tot enig deel van zijn
volk behoort (!) - zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in
Juda, en bouwe het huis van de HERE, de God van Israël, dat is de God, die in
Jeruzalem woont”NBG.
Deze bekendmaking had betrekking op het gehele volk in het gehele koninkrijk. Het decreet
werd uitgevaardigd in het jaar 536 v. Chr, twee jaar na de verovering van Babel
door Kores. Dit ‘gehele koninkrijk’ omvatte ruimschoots het gebied waarover
Nebukadnezar en zijn opvolgers regeerden. Het koninkrijk van Babel was trouwens
identiek aan dat van Assur, waar het tienstammenrijk naar was afgevoerd. Kores
en Darius I worden bijvoorbeeld onafhankelijk van elkaar aangeduid met de
titels ‘Koning van Perzië’ (Ezra 4:5), ‘Koning van Babel’ (Ezra 5:13) en
‘Koning van Assur’ (Ezra 6:22).
De oproep van Kores bracht een karavaan naar het beloofde land op de been van:
“tweeënveertigduizend driehonderd zestig, behalve hun knechten en hun maagden,
die waren zevenduizend driehonderd zevenendertig, en zij hadden tweehonderd
zangers en zangeressen” (Ezra 2:64, 65). Onder
leiding van Zerubbabel (afstammeling uit het koningshuis van David), gingen zij
van Babel op weg naar Jeruzalem. De leiders van de teruggekeerde ballingen
waren “de hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesters en de
Levieten”. Maar onder hun leiding reisden
ook ballingen uit de andere stammen, nl. “een ieder, wiens geest God verwekte,
dat zij optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, die te Jeruzalem woont”
(Ezra 1:6). Ze werden alleen niet langer genoemd naar de stam waartoe zij
behoorden, maar naar hun families en naar hun steden waar zij ooit gewoond
hadden. Het is daardoor moeilijk vast te stellen hoeveel er tot Juda en hoeveel
er tot Israël behoorden. Maar dat er zich in het gezelschap velen uit het
noordelijke rijk bevonden, is duidelijk. Zo wordt er gesproken over 223 mannen
van Bethel en Ai (Ezra 2:28). Bethel was het centrum van aanbidding van oude
heidense goden ingesteld door Jerobeam. Hoewel Bethel op de grens van Benjamin
lag, behoorde het tot Efraïm.
Tweede
terugkeer
Naar aanleiding van het besluit van Artaxerxes
Longimanus in het jaar 458 v. Chr. komt Ezra met nog een groep uit Babel. Een
gedeelte van dit koninklijke besluit luidt: “Door mij wordt bevel gegeven, dat
al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk, van het volk van Israël, en van zijn
priesters en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga”. Gevolg:
“Deze Ezra trok op uit Babel ... ook sommigen van de kinderen Israëls, en van
de priesters en de Levieten en de zangers, en de poortwachters, en de Nethinim
(tempelhorigen), trokken op naar Jeruzalem, in het zevende jaar van de koning
Arthahsasta1” (Ezra 7:7). Deze groep bestond uit ongeveer 1800
families, de priesters, de Levieten en de tempelhorigen niet meegerekend. Het
waren ‘de kinderen Israëls’ ongeacht uit welke stam. Zij kwamen uit alle delen
van het Assyrische of Babylonische rijk dat inmiddels terecht was gekomen onder
de heerschappij van de Meden en Perzen.
Het volk in Israël groeide en groeide tot de tijd van de Maccabeeën, zo’n 150
jaar later. Nog eens 150 jaar
later, bevinden we ons in de tijd van de HEERE Jezus en is de Joodse populatie
in Palestina uitgegroeid tot enkele miljoenen. Vanaf het verval van het
Perzische rijk, horen we weinig over de Israëlitische ballingschap in het oude
Assur of Babel. Door de verovering van Alexander de Grote kwamen de streken van
Babylonië en Media dichterbij. Er werd zelfs een hoofdweg gebaand tussen het
oosten en het westen. Vanaf die tijd ontstonden nederzettingen van Joden in
Klein-Azië, Cyprus, Kreta en aan de kusten en op de eilanden van de Egeïsche
Zee, in Macedonië en in andere delen van Zuid-Europa, in Egypte en in de gehele
noordelijke kust van Afrika. Zelfs vonden zij hun weg verder oostwaarts tot in
India en China aan toe. Zonder enige twijfel werden veel van deze
nederzettingen in de diaspora gevormd door degenen die nooit uit de
ballingschap naar het land der vaderen waren teruggekeerd. Dat zij echter tot alle
twaalf stammen behoorden, blijkt wel o.a. uit het feit dat Jacobus zijn brief
richt aan de twaalf stammen die in de verstrooiing (letterlijk ‘diaspora’ red.)
zijn (Jac. 1:1). Twaalf stammen en dus geen verloren stammen!
Er stond laatst een bijzondere advertentie in een
huis-aan-huis krant:
Hengelsport-vereniging “ SP ”
(Simon Petrus)
Met beschikking over rijke viswateren,
zoekt dringend
NIEUWE LEDEN.
Wij vergaderen regelmatig!
Vaste agendapunten daarbij zijn:
.…Visie op het vis
…. Overvloed aan vis
.…De uitdaging van het vangen van het vis!
Toen de vereniging eens voltallig bijeen was, suggereerde
één der leden, dat er een echt VISBELEID nodig was. Men stelde daarom, zeer
zorgvuldig, een voorlopig visvang-definitie op en later volgde er uiteraard nog
eens een definitieve definitie.
Ook werd er, even zorgvuldig, een doelstelling
geformuleerd.
Werkwijze en vis-strategie werden ontwikkeld en grondig
bestudeerd. Kortom, het was op de vergaderingen een drukte van belang.
Later besefte men wel erg éénzijdig bezig te zijn met de
hele materie. Het vissen was namelijk alleen maar benaderd vanuit het
gezichtpunt van de visser en niet vanuit dat van de vis…
Hoe kijkt een vis tegen de wereld van de vissers aan?
Hoe komt de visser over op de vissen?
Wat eten vissen-en wanneer eten ze het liefst?
Dát zijn allemaal
belangrijke en interessante vragen…
Dus begon men dat alles eens heel grondig te onderzoeken!
Men woonde conferenties bij over het vissen. Sommigen
reisden naar veraf gelegen plaatsen om de verschillende soorten vis en andere
vis-methodes aan een grondige studie te onderwerpen. Enkele actieve leden
haalden zelf een “graad” in de viskunde…
Maar, al met al was er niemand, die viste….
Er werd nu een commissie gevormd om vissers uit te
zenden!
Maar, omdat er natuurlijk veel meer visplaatsen waren dan
vissers, moest die commissie eerst de prioriteiten vaststellen.
Een voorkeurslijst van visplaatsen werd op de
publicatieborden van de vereniging gehangen.
Maar…. nog steeds
viste er niemand!
Er werd toen een enquête gehouden, om eens “uit te
vissen” hoe het kwam, dat er niemand viste.
Maar, zoals gebruikelijk, vulde de meeste leden de
vragenlijst niet in. Dat gebrek aan “mee-denken” veroorzaakte, zeer
begrijpelijk, behoorlijk wat verontrusting bij het bestuur.
Toch, van de mensen die wel op de enquête reageerden,
voelden sommige zich geroepen om de totale materie van “het vissen” nu eens
grondiger te gaan bestuderen.
Anderen gingen zich vervolgens toeleggen op het leveren
van de benodigde visuitrusting.
Een aantal andere leden wilde wel actief zijn om de
vissers te bemoedigen!
Door het grote aantal vergaderingen, conferenties en
studiedagen over al deze onderwerpen had echter niemand tijd om te vissen….
Jaap (what ’s in a name?) was aangetrokken door die
advertentie en werd lid van de Hengelsport-Vereniging “SP”
Na een inspirerende vereniging-avond begon hij
onmiddellijk te vissen! Hij probeerde het één en ander eens uit, kreeg de smaak
te pakken en ving een paar prachtige exemplaren.
Op de eerstvolgende vergadering vertelde Jaap het verhaal
van die mooie vangst. Hij werd uitbundig geprezen om het behaalde resultaat!
Er werd gelijk ook maar afgesproken, dat hij enkele
voordrachten zou houden over “hoe” hij het had gedaan…
Maar, door al die spreekbeurten, en natuurlijk (want dat
kon niet uitblijven) zijn verkiezing in het bestuur van de vereniging had Jaap
geen tijd meer om te vissen.
Al gauw voelde hij zich onrustig en onvoldaan.
’t Was allemaal wel aardig en interessant, maar hij wilde
zo graag die ruk aan zijn vislijn weer eens voelen.
Dus annuleerde Jaap al zijn spreekbeurten, trad af als
bestuurslid en zei tegen een vriend “Ga je mee vissen…?”
Dat deden ze.
Gewoon met z ’n tweeën. En ze vingen de éne vis na de
andere. Er waren genoeg vissen te vangen en maar heel weinig vissers.
En ik? Dat, lieve mensen, is een klemmende vraag….
Ik heb mij óók heel vaak door allerlei goede en zelfs
noodzakelijke dingen laten afhouden van WIE ik MOET zijn en WAT ik WIL zijn:
Een “Visser van mensen”
Een bevriend predikant zei eens tegen mij: Wij zijn zo
druk bezig met al het “Kerkenwerk” dat we geen tijd meer hebben voor het “Werk
van de Kerk!”
Voor het “vissen van mensen” is natuurlijk iets meer
nodig dan ingooien, beet hebben en binnenhalen…
Vissen van mensen betekent: bidden-getuigen-Barmhartige
Samaritaan zijn-opnieuw leren luisteren naar mensen, maar bovenal naar God.
Het betekent ook: jezelf wegcijferen, samen de Bijbel
bestuderen, de “mens”geworden Christus weer laten zien en uiteindelijk vragen
om heel bewust en persoonlijk een keus te maken voor die Levende Heiland!
Ik wens u allen een GOEDE VANGST!
Ds. D. Bouwman
Er zijn twee dagen in de week waarop we ons geen zorgen
moeten maken, twee dagen die vrij moeten zijn van angst en ongerustheid.
Een van die dagen is "Gisteren", met zijn
fouten en zorgen, zijn blunders, zijn pijn en verdriet.
Gisteren is voorgoed voorbij, en we oefenen er geen
enkele controle meer over uit.
Al het geld in de wereld kan gisteren niet terugbrengen.
We kunnen geen enkele handeling die we hebben verricht
ongedaan maken, en geen woord dat we hebben gezegd kunnen we uitwissen.
Gisteren is voorbij.
De andere dag waar we ons geen zorgen over moeten maken
is "Morgen", met zijn mogelijke strijd, zijn moeilijkheden, zijn
grote verwachtingen en zijn tegenvallers.
Ook over morgen oefenen we geen directe invloed uit.
Morgen zal de zon opgaan, in al zijn pracht of achter een
sluier van wolken, maar hij zál opgaan.
Tot dat gebeurt hebben we geen belang bij morgen, want
morgen bestaat nog niet.
Hiermee blijft er maar één dag over, "Vandaag".
Ieder mens kan slechts de strijd van één enkele dag aan.
Pas wanneer we de last van die twee vreselijke
eeuwigheden, gisteren en morgen, eraan toevoegen, wordt het ons teveel.
Het is niet de ervaring van vandaag die de mens tot
wanhoop drijft, het is wroeging of verbittering over iets wat gisteren is
gebeurd en de angst voor wat morgen misschien zal brengen.
Mattheus 6:34 Maak
je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel
voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last.
Er zijn van die
dingen in het leven die indruk blijven maken, hoe vaak je er ook naar kijkt.
Als ik bijvoorbeeld zo nu en dan 's nachts mijn blik weer naar boven richt en
in verwondering die donkere peilloze diepte inkijk die wij “het heelal” plegen
te noemen blijft het me verbazen dat, ondanks de vele lichtbronnen die zich in
het, ons bekende, heelal bevinden die peilloze diepte grotendeels een inktzwart
niets is. Wat we wel zien zijn de vele lichtbronnen die licht uitstralen en de
hemellichamen die dat licht reflecteren. Daartussen bevindt zich slechts
duisternis. Deze zelfde natuurwet kunnen we ook in werking zien wanneer we een
film bekijken die door een projector op een scherm wordt geprojecteerd. Het
licht dat de projectorlamp uitstraalt zien we alleen in de projectorlamp achter
ons en op het scherm voor ons. Wat daartussen soms wel te zien is, is het stof
dat in de lucht zweeft en daardoor het projectorlicht weerkaatst. In dit geval
wordt het licht onbedoeld gereflecteerd door het stof. Zou de projectieruimte
echter volkomen stofvrij (of luchtledig) zijn dan is de lichtstraal tussen
projectorlamp en scherm slechts duisternis en vindt er in de ruimte tussen lamp
en scherm geen terugkaatsing plaats. Het uitgestraalde licht is dan tussen de
lichtbron en het lichtontvangende voorwerp niet zichtbaar, ook al is het er wel
degelijk.
Licht heeft als eigenschap dat het zich in het luchtledige rechtlijnig
voortbeweegt en nooit uit zichzelf van richting zal veranderen. En dus ook
nooit terug zal keren naar de lichtbron. Alleen wanneer het uitgestraalde licht
een voorwerp (bijv. een hemellichaam) op zijn weg vindt zal het licht worden
gereflecteerd. Zolang het licht niets op zijn weg vindt en er dus ook niets
wordt verlicht én er als gevolg daarvan geen reflectie plaatsvindt is het
resultaat slechts duisternis.
Deze natuurwet
overpeinzende zag ik opeens de overeenkomst met de geestelijke werkelijkheid.
In de geestelijke wereld is er slechts één lichtbron en dat is God en daarmee
doel ik op zowel de Vader als op de Zoon die de Vader vertegenwoordigt. Jezus
liet ons over Zichzelf namelijk weten in Joh. 8:12: “Ik
ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis
wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben”. De apostel Johannes
schreef over Jezus in Joh. 1:9: “Het waarachtige licht, dat
ieder mens verlicht, was komende in de wereld”, terwijl ver daarvoor de
profeet Jesaja al over de komst van de Messias profeteerde: “Het volk dat in
donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land
van diepe duisternis, straalt een licht” (Jesaja 9:2).
Wie niet meer in de
geestelijke duisternis wandelt wordt verlicht door het Licht der wereld. Het
licht dat van God uitgaat is Zijn liefde en die liefde bestraalt ons. De
overeenkomst met het natuurlijke licht is nu dat Gods licht, Zijn liefde, nooit
naar Hem terugkeert. In 1 Cor. 13:5 schreef Paulus over
de liefde namelijk: “....zij zoekt zichzelf niet.....” Gods liefde (die
zichzelf niet zoekt) is altijd op de ander gericht. Zij gaat van God uit en
keert nooit terug. Tenzij.... Zijn liefde een mens op zijn weg vindt en
vervolgens wordt teruggekaatst naar de hemelse Lichtbron: God zelf. Liefde die
niet terugkeert omdat ze niet wordt teruggekaatst is verspilde liefde die voorgoed
in het eindeloze niets verdwijnt. Omdat dit beslist niet is wat God wil zien
gebeuren schiep Hij ons. Johannes schreef hier al over met de woorden: “het
waarachtige licht, dat ieder mens verlicht”. Wat God van de mens
verwacht is (samengevat) dan ook niets anders dan dat de mens Zijn liefde
reflecteert en dus terugkaatst naar de Schepper. Er zijn veel mensen die dat
zeer bewust niet doen. Die mensen blijven daarom onzichtbaar voor God
want waar Zijn liefde niet teruggekaatst wordt ziet Hij slechts een
(geestelijke) inktzwarte duisternis. Een zelfde inktzwarte duisternis zoals we
die in het eindeloze heelal op die plaatsen aantreffen waar al het aanwezige
licht voorgoed in de eindeloze verte verdwijnt en nooit terugkeert. Natuurlijk
zijn het bestaan en de daden van deze in duisternis levende mensen niet voor
God verborgen want Hij is als hemelse Rechter van alles op de hoogte. Toch zijn
ze voor God “onzichtbaar” omdat Hij niets van Zichzelf in hen terugvindt.
Onder deze in de
duisternis levende mensen zijn er zelfs die als verdediging voor hun
goddeloosheid menen te kunnen aanvoeren wat Jezus verwoordde in Matth. 7:22-23: “Velen(!!) zullen te dien dage tot Mij
zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze
geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun
openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers
der wetteloosheid”. Jezus antwoordt hen hier zelfs dat Hij hen nooit heeft
gekend. Waarom? Omdat ze onzichtbaar voor Hem zijn gebleven doordat Zijn liefde
(die ieder mens verlicht) nooit door hen teruggekaatst werd. Anders gezegd:
Zijn liefde werd door deze huichelaars nooit beantwoord.
Binnen het
christendom bevinden zich nogal wat van dergelijke toneelspelers, die in de
ogen van veel mensen doorgaan voor “mannen Gods”. Hun zorgvuldig opgebouwde
reputatie kunnen ze overeind houden omdat massa's (met geestelijke blindheid
geslagen) kinderen Gods domweg niet in staat zijn om hun huichelachtigheid
vanuit de bijbel aan te tonen. De realiteit is echter dat voor deze, aan het
evangelie ongehoorzame, schijnapostelen geldt wat Jezus over hen zei in Joh. 3:19: “Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld
gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht,
want hun werken waren boos”. Konden deze dienaren van de duisternis tijdens hun
leven nog hun schijnheiligheid overeind houden, zodra ze tegenover de hemelse
Rechter komen te staan wordt dat een compleet ander verhaal. Dat lazen we al in
Matth. 7:22-23.
Deze wolven in schapenvacht hebben dan ook absoluut niet in Jezus' Naam
gehandeld maar in naam van hun opdrachtgever: de satan. Het resultaat van hun
vergeefse uitvluchten bracht Jezus onder woorden in Matth.
8:11-12: “Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen
aanliggen met Abraham en Isaäk en Jacob in het Koninkrijk der hemelen; maar
de kinderen van het Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste
duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars”. Vanuit de
duisternis waar ze (door hun ongehoorzaamheid aan het evangelie) al in leefden
zullen ze in de buitenste duisternis terechtkomen en dat zal hun eeuwige
bestemming zijn. Een bestemming van waaruit geen terugkeer mogelijk is. Want
wie het licht van God, Zijn liefde, niet laat terugkeren naar de Schepper en dus Zijn liefde niet beantwoordt
zal uiteindelijk zelf nooit meer terugkeren uit de duisternis die hij/zij heeft
liefgehad, met alle ellendige gevolgen van dien.
Kent u ’t wonder van het leven
dat in een kastanje zit?
Alles is er in aanwezig,
in die éne bruine pit;
Wortels, bladeren, takken,
en een hele dikke stam.
Ja, dat is niet te bevatten,
’t is compleet een cryptogram.
’t Zal alleen nog jaren duren,
voordat er en boom ontstaat.
Die naast bladeren, takken en een dikke stam,
ook weer vruchten geven gaat.
Ja, zo is het christen leven,
ook daar zit een ’zaadje’ in
evenals bij die kastanje,
is dit slechts een begin.
‘t Zaad der ’liefde’ is aanwezig,
Als u Jezus hebt aanvaard.
Maar dat nietig beginsel,
moet nog groeien uiteraard.
Laat de Heer in u regeren,
opdat niet het zaad verdort…
’t Doel van ieder christenleven
is dat Hij verheerlijkt wordt!
Annie de Neef- Top