De liefde
Al sprak ik de talen
van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer
zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. Al had ik de gave om te profeteren en
doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat
bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik
voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar
trots op zijn – had ik de liefde niet, het zou mij niet baten.
De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen
afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat
zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt
vreugde in de waarheid. Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze,
in alles volhardt ze.
De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen,
klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan – want ons kennen schiet tekort en ons
profeteren is beperkt. Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen.
Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind,
redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter
me gelaten. Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in
oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals
ik zelf gekend ben. Ons resten geloof,
hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.
1 Korintiërs 13